Blog Margot van Camp: communicatie ter voorkoming van juridische procedures

In mijn vorige blog schreef ik over de discussie rondom de Nederlandse Franchise Code en mijn visie op het gebruik van een communicatieprotocol voorafgaand aan het sluiten van een franchiseovereenkomst. Voor het (nogmaals) lezen van mijn vorige blog, klik hier.

Een recente uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant (ECLI:NL:RBOBR:2016:3752) laat zien dat een dergelijk communicatieprotocol uitkomst zou kunnen bieden ter voorkoming van geschillen die na het sluiten van de franchiseovereenkomst ontstaan. Wat speelde er voor de Brabantse rechter? Tussen franchisegever en franchisenemer was een franchiseovereenkomst tot stand gekomen uit hoofde waarvan franchisenemer bevoegd was om een Nu Wonen vestiging in Eindhoven te exploiteren. Franchisenemer kwam echter uit een geheel andere branche en had zodoende geen enkele opleiding op het gebied van bemiddeling bij verhuur van onroerende zaken noch enige relevante ervaring op dat gebied. Franchisegever was hiervan op de hoogte. Beide partijen zijn ondanks dit gegeven een overeenkomst met elkaar aangegaan zonder stil te staan bij de wijze waarop de franchisenemer in de eerste periode extra sturing en ondersteuning nodig zou hebben om zijn business op te starten. Al direct in de eerste maanden na aanvang van de samenwerking werd duidelijk dat de franchisenemer onvoldoende ervaring had om op korte termijn een succesvolle franchiseonderneming op te zetten.

Franchisegever spande vervolgens een procedure aan jegens franchisenemer waarin zij o.a. misgelopen franchisefees, schadevergoeding en contractuele boetes wegens niet-nakoming vorderde. Franchisenemer stelde een aantal tegenvorderingen in, waaronder vergoeding van gemaakte kosten en gederfde winst. De onderbouwing van de vorderingen van zowel franchisegever als franchisenemer laat zien dat beide partijen een andere voorstelling van zaken hadden bij het aangaan van de franchiseovereenkomst. De vraag is vervolgens: wie is verantwoordelijk voor de gevolgen? De rechter komt tot het volgende oordeel: de door partijen als gevolg van het mislukken van hun samenwerking geleden schade is een gevolg van omstandigheden die aan beide partijen kunnen worden toegerekend, zodat die schade op de voet van artikel 6:101 BW (eigen schuld) over partijen verdeeld moet worden. De rechter komt vervolgens na de afweging van alle belangen tot de conclusie dat ieder van de partijen de eigen schade draagt.

De uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant laat maar weer eens zien dat het gevolg van verkeerde verwachtingen over en weer (al dan niet terecht) aanzienlijke financiële gevolgen met zich mee kan brengen. Gevolgen die uiteindelijk – zo blijkt uit het oordeel van de rechtbank – zowel voor rekening van franchisegever als van franchisenemer komen.

Indien in deze zelfde casus franchisegever en franchisenemer voorafgaand aan het aangaan van de franchiseovereenkomst beter hadden gecommuniceerd over de verwachtingen die zij met betrekking tot de beoogde samenwerking hadden, dan was deze casus vermoedelijk niet eens voor de rechter gekomen. In dat geval waren partijen mogelijk niet eens een franchiseovereenkomst aangegaan dan wel hadden partijen duidelijke afspraken gemaakt over de startfase en de verwachtingen over en weer. Mochten partijen ook in dat geval op dezelfde wijze hebben gehandeld, dan is in ieder geval vrij gemakkelijk vast te stellen dat beide partijen willens en wetens het risico voor lief hebben genomen dat de beoogde samenwerking wel eens vies tegen zou kunnen vallen. De uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant sluit daar goed op aan.

De blog is ook hier te lezen.