Het permanent bewonen van woningen in recreatieparken blijft een veelvoorkomend probleem in het omgevingsrecht. Gelet op de groeiende groep van gepensioneerden, gescheiden mensen en arbeidsmigranten die een tijdelijk onderkomen zoeken en daarom hun intrek nemen op recreatieparken is dit dan ook niet geheel onlogisch, maar waar vroeger veel gemeentes veelal deze situatie gedoogden, treden zij nu steeds vaker en harder hiertegen op. Vaak gaat een gemeente dan ook over tot oplegging van een last onder dwangsom bij handhaving van illegale permanente bewoning van recreatiewoningen. Zo ook in de recente uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Raad van State) van 28 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3974.
Feiten
In deze zaak ging het om een recreatiepark in de gemeente Ermelo. Het college van de gemeente Ermelo (hierna: het college) besloot in deze zaak om handhavend op te treden tegen de eigenaar van het recreatiepark. Volgens het college zou er namelijk sprake zijn van permanente bewoning van een recreatiewoning. Aangezien het vigerende bestemmingsplan dit niet toestaat, is er een last onder dwangsom opgelegd met het verzoek om de strijdigheid ongedaan te maken. Volgens het college heeft de eigenaar niet aan deze last voldaan waarop het college heeft besloten over te gaan tot invordering van de verbeurde dwangsommen. De eigenaar was het hier niet mee eens en stelt dat niet aannemelijk is gemaakt dat in strijd met het bestemmingsplan is gehandeld nadat de last onder dwangsom was opgelegd. Volgens de eigenaar heeft het college geen onderzoek gedaan naar de woonsituatie van de huurder in haar ouderlijk huis. Daarnaast heeft het college onterecht niets gedaan met de verklaringen van de huurder en haar vader.
Raad van State
De Raad van State neemt in deze uitspraak als uitgangspunt de algemene lijn in de jurisprudentie, namelijk dat “aan een invorderingsbesluit een deugdelijke en controleerbare vaststelling van relevante feiten en omstandigheden ten grondslag moet liggen”. Dit betekent dat als het college een invorderingsbesluit neemt, de feiten wel op een duidelijk wijze moeten worden vastgelegd, bijvoorbeeld in schriftelijke rapportages, met foto’s of ander bewijsmateriaal. Ook moet het college duidelijk vastleggen in het besluit door wie, hoe, waar en wanneer de feiten en omstandigheden zijn vastgesteld. De Raad van State was in deze zaak van mening dat het college niet aan deze vereiste had voldaan.
Het college had verklaringen afgenomen van de huurder en verschillende controles uitgevoerd, maar hieruit kon onvoldoende worden afgeleid dat de recreatiewoning door de huurder als hoofdverblijf werd gebruikt. De huurder zou haar hoofdverblijf in haar ouderlijk huis hebben waar zij ook gewoon ingeschreven stond. Verder bleek dat de huurder zich bij geen enkele instantie had geregistreerd op het adres van de recreatiewoning en daarom ook nooit post op het adres van de recreatiewoning heeft ontvangen. Het college had dus meer onderzoek moeten doen naar de feitelijke situatie en kon niet enkel volstaan met de stelling dat huurder haar hoofdverblijf in de recreatiewoning zou hebben. Het hoger beroep is daarom gegrond verklaard.
Conclusie
Deze uitspraak brengt dus met zich mee dat het college niet zomaar kan stellen dat er sprake is van permanente bewoning van een recreatiewoning. Hiervoor moet het college eerst goed onderzoek doen naar de werkelijke feitelijke situatie van de huurder en dit vervolgens vastleggen met bewijs zoals, schriftelijke rapportages, foto’s of ander bewijsmateriaal. Gebeurt dit niet en heeft het college toch een last onder dwangsom gevorderd, dan bestaat er grote kans dat het besluit onderuit wordt gehaald in een eventuele procedure.