Afspraken studiekostenbeding BBL

Studiekostenbeding BBL-contract pedagogische medewerker, mag dat?

Inleiding

Sinds augustus 2022 mogen werkgevers alleen nog een studiekostenbeding afspreken met werknemers als het gaat om een opleiding die niet op grond van toepasselijk unierecht, toepasselijk nationaal recht, een collectieve arbeidsovereenkomst, of een regeling door of namens een daartoe bevoegd bestuursorgaan verplicht is. Dit is terug te vinden in artikel 7:611a van het Burgerlijk Wetboek.

We zijn nu twee jaar verder, en uit de rechtspraak blijkt dat deze regel minder duidelijk is dan gedacht. In deze blog bespreek ik een recente uitspraak van de Rechtbank Rotterdam, die duidelijk maakt hoe rechters omgaan met dit vraagstuk. De zaak gaat om een pedagogisch medewerker die een opleiding volgde in het kader van haar werk. Ondanks de veronderstelling dat deze opleiding onder de verplichte scholing viel, oordeelde de rechter anders. Dit roept de vraag op: wanneer is een opleiding écht verplicht, en wanneer kan een werkgever een studiekostenbeding afdwingen?

Feiten

In de uitspraak staan de volgende feiten centraal:

  • Op 1 maart 2022 begon de werknemer als pedagogisch medewerkster in opleiding bij de werkgever, op basis van een BBL-contract voor bepaalde tijd.
  • Op deze arbeidsovereenkomst is de cao Kinderopvang van toepassing.
  • Op 15 februari 2022 sloten de werknemer en werkgever een studieovereenkomst voor de opleiding tot gespecialiseerd pedagogisch medewerker, die succesvol werd afgerond.
  • De studieovereenkomst bevatte afspraken over het terugbetalen van opleidingskosten in bepaalde situaties, zoals bij ontslag op initiatief van de werkgever.
  • Op 31 oktober 2023 werd de arbeidsovereenkomst van de werknemer niet verlengd. De werkgever verrekende daarop een bedrag van € 976,97 met de transitievergoeding van de werknemer.

Standpunt werknemer

De werknemer stelt dat de werkgever geen aanspraak kan maken op het studiekostenbeding, omdat de opleiding volgens de wet, de cao en het Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie kosteloos had moeten zijn.

Standpunt werkgever

De werkgever is van mening dat het studiekostenbeding rechtsgeldig is en aan de eisen voldoet. Volgens de werkgever was zij niet verplicht de opleiding kosteloos aan te bieden.

Oordeel

Is het studiekostenbeding nietig? Nee, het oordeel van de rechter is dat geen sprake is van een nietig studiekostenbeding.

De regel is dat werkgevers beroepsopleidingen en beroepskwalificaties niet kosteloos hoeven aan te bieden, tenzij er een specifieke regeling is die voorschrijft dat deze scholing toch voor rekening van de werkgever komt.

Hoewel het beroep van pedagogisch medewerker niet expliciet vermeld staat op de bijlage bij de Regeling vaststelling lijst gereglementeerde beroepen, valt het volgens de kantonrechter wel onder de uitzondering van artikel 7:611a BW. De bijlage is niet limitatief bedoeld, wat betekent dat de uitzondering ook kan gelden voor beroepen die niet op de lijst staan.

Vervolgens moet de vraag worden beantwoord of de door werknemer gevolgde beroepsopleiding verplicht door werkgever moest worden aangeboden op grond van Unierecht, het nationale recht, een collectieve overeenkomst of een regeling van een daartoe bevoegd bestuursorgaan. Dit is ook wel de zogenaamde uitzondering op de uitzondering. De kantonrechter oordeelde dat er geen verplichting was voor werkgever om de opleiding kosteloos aan te bieden op basis van de cao Kinderopvang of andere wetgeving. Artikel 9.6.1 van de cao Kinderopvang bevatte geen dergelijke verplichting en ook uit het Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie kon geen kosteloze scholingsplicht worden afgeleid.

Tot slot voldeed het studiekostenbeding aan de vereisten van transparantie en duidelijkheid. Werkgever had de werknemer voldoende geïnformeerd over de gevolgen van het beding. De rechter vond dat werkgever redelijk had gehandeld door slechts een klein deel van de studiekosten te verrekenen met de transitievergoeding. De verzoeken van de werknemer werden daarom afgewezen.

Conclusie

Deze uitspraak maakt duidelijk dat het voor zowel een werkgever als een werknemer cruciaal is om te weten wanneer studiekostenbeding rechtsgeldig is.

Deze uitspraak benadrukt dat opleidingen die werknemers volgen voor het verkrijgen van een beroepskwalificatie onder de uitzondering van 7:611a BW kunnen vallen. Dit maakt het voor een werkgever mogelijk om een studiekostenbeding af te sluiten. Dit is niet mogelijk indien sprake is van de uitzondering op de uitzondering zoals hierboven besproken.

Ook laat deze uitspraak zien dat het van belang is dat het studiekosten beding transparant en duidelijk is. Werknemers moeten goed geïnformeerd worden over de gevolgen van het studiekostenbeding. In deze uitspraak had werkgever alles netjes vastgelegd.

Vragen over het studiekostenbeding of andere arbeidsrechtelijke kwesties? Bel of mail gerust, wij denken graag met u mee!

Lees ook mijn voorgaande blogs;

De ‘Volkskrant uitspraak’