Geschillen tussen aandeelhouders

De laatste tijd zijn aandeelhouders weer in het nieuws en dan met name ontevreden aandeelhouders van beursvennootschappen. Zij zijn het wel / niet eens met de strategie van het bestuur van de vennootschap, zij zijn het wel / niet eens met een mogelijke (vijandige) overname enz. Zie de perikelen omtrent Akzo Nobel en Unilever. De enqueteprocedure bij de Ondernemingskamer van het Gerechtshof te Amsterdam (“de OK”) wordt dan genoemd als zijnde een soort ‘reddende engel’ die een oplossing kan brengen.

Nu doen zich de hiervoor genoemde situaties niet alleen voor bij (grote) beursvennootschappen. Ook in BV’s komt het geregeld voor dat een (minderheids)aandeelhouder ontevreden is over het gevoerde beleid. Denk bijvoorbeeld aan de volgende situaties:

  • De BV heeft dringend behoefte aan extra kapitaal en de meerderheidsaandeelhouder wil dat kapitaal verschaffen in de vorm van uitgifte van nieuwe aandelen. De aandeelhouder is het niet eens met de wijze van financiering en/of het aantal uit te geven aandelen en/of de uitgiftekoers, omdat de noodzaak van de kapitaalbehoefte onvoldoende is aangetoond en/of andere wijze van financiering voorhanden is en/of de uitgifte(koers) enkel wordt gebruikt om de minderheidsaandeelhouder te laten verwateren;
  • De volledige winst van de BV wordt zonder noodzaak telkenmale gereserveerd en niet uitgekeerd als dividend;
  • De minderheidsaandeelhouder krijgt geen of onvoldoende informatie over de BV en de meerderheidsaandeelhouder wordt wel door het bestuur geïnformeerd en/of de meerderheidsaandeelhouder is tevens bestuurder en weigert informatie aan de andere aandeelhouder(s) te verstrekken;
  • De meerderheidsaandeelhouder tevens bestuurder onthoudt de BV zogenaamde corporate opportunities, dwz dat commerciële mogelijkheden voor de BV bewust buiten de BV worden gehouden om deze zelf te benutten;
  • Tegenstrijdige belangen tussen het bestuur en de BV waar de BV de dupe van is;
  • Het bestuur wil wel / geen overname en (een deel van) de aandeelhouders denken daar anders over.

Een aandeelhoudersvergadering lost de hiervoor geschetste problemen vaak niet op, omdat de (minderheids)aandeelhouder wordt ‘weggestemd’. Als er al tussen partijen een aandeelhoudersovereenkomst is gesloten, dan biedt die overeenkomst ook niet altijd een oplossing.

Een procedure kan dan uitkomst bieden. Dat hoeft niet altijd bij de eerder genoemde OK zijn, ook een kort geding bij de Voorzieningenrechter van de rechtbank kan een oplossing bieden.

De ‘kapstok’ waaraan de vordering van de (minderheids)aandeelhouder veelal wordt ‘opgehangen’ is – simpel gezegd – de redelijkheid en de billijkheid. In boek 2 van ons Burgerlijk Wetboek is in artikel 8 bepaald dat de rechtspersoon en degenen die krachtens de wet en de statuten bij zijn organisatie zijn betrokken, zich als zodanig jegens elkaar moeten gedragen naar hetgeen door redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd. Op grond van de literatuur en jurisprudentie is dit uitgewerkt in een groot aantal categorieën, waarin de redelijkheid en billijkheid een beslissende rol speelt.

Ten aanzien van de hiervoor genoemde situaties bijvoorbeeld geldt dat er een zorgplicht is jegens minderheidsaandeelhouders. De uitwerking daarvan is mede afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Het betekent in ieder geval dat de noodzaak van een emissie gemotiveerd (en bij voorkeur voorzien van onafhankelijke rapportages) zal moeten worden aangetoond, evenals de hoogte van de uitgiftekoers en het aantal uit te geven aandelen. Ook zal in het geval de winst telkenmale wordt gereserveerd, gemotiveerd moeten worden aangegeven waarom er geen (gedeeltelijke) dividenduitkering kan plaatsvinden. In het geval van tegenstrijdige belangen zullen die tegenstrijdige belangen moeten worden gemeld aan de aandeelhouders.

Het is echter niet zo dat, indien sprake is van gedragingen in strijd met de in acht te nemen redelijkheid en billijkheid, die gedragingen per definitie resulteren in een succesvolle uitkomst van een enqueteprocedure bij de OK.

Wat houdt de enqueteprocedure bij de OK nu in?

Het enqueteverzoek strekt tot het benoemen van een of meer personen die een onderzoek instellen naar het beleid en de gang van zaken van de betreffende rechtspersoon. De OK wijst een enqueteverzoek toe als er gegronde redenen zijn om te twijfelen aan een juist beleid of juiste gang van zaken bij de vennootschap.

Een partij die een enqueteverzoek wil indienen, dient daartoe bevoegd te zijn. Bevoegd tot het indienen van een enqueteverzoek zijn bijvoorbeeld bij een NV of BV met een geplaatst kapitaal van maximaal EUR 22,5 mio aandeelhouders en/of certificaathouders die (samen) tenminste 10% van het geplaatst kapitaal verschaffen. Ook de vennootschap zelf is daartoe bevoegd.

Een verzoeker (uitgezonderd de vennootschap die bij zichzelf een enquete wil) is echter niet-ontvankelijk, indien hij zijn bezwaren tegen de gang van zaken of het beleid niet schriftelijk kenbaar heeft gemaakt. Het bestuur (en indien van toepassing, de RvC) dient in de gelegenheid te worden gesteld de bezwaren te onderzoeken en zonodig maatregelen te treffen, ter voorkoming van een procedure. Het kenbaar maken kan bijvoorbeeld plaatsvinden in een aandeelhoudersvergadering (“AVA”), mits die bezwaren worden genotuleerd.

Als de OK het verzoek toewijst worden er een of meerdere onderzoekers benoemd. Dat is de zogenaamde 2e fase van de enqueteprocedure. Deze onderzoekers kunnen toegang krijgen tot de boeken en bescheiden van de vennootschap en kunnen de betrokkenen horen (zoals bestuurders, commissarissen, aandeelhouders, belanghebbenden). Vervolgens wordt een verslag van de bevindingen opgesteld en neergelegd bij de griffie van de OK.

Omdat de uitspraak enige tijd op zich kan laten wachten en ook het onderzoek lang kan duren, bestaat de mogelijkheid om tegelijk met het indienen van het enqueteverzoek of later aan de OK te verzoeken om ‘onmiddellijke voorzieningen’ te treffen. Die voorzieningen zijn direct van kracht en kunnen uiteenlopend van aard zijn. Denk aan de schorsing van bestuurders of commissarissen, de benoeming van een tijdelijk bestuurder of commissaris, het schorsen van stemrecht op aandelen, het tegenhouden van een AVA en zelf de tijdelijke overdracht van aandelen aan een beheerder.

Indien uit het onderzoeksverslag blijkt dat sprake is van wanbeleid bij de vennootschap, kan de 3e fase worden gestart. De oorspronkelijk verzoeker (en, indien het onderzoeksverslag voor hen ter inzage ligt, ook anderen die voldoen aan de vereisten voor het indienen van een enqueteverzoek) kan aan de OK verzoeken om definitieve voorzieningen te treffen. Ook kan worden verzocht om de verantwoordelijke(n) voor het geconstateerde wanbeleid aan te wijzen. Dit laatste kan dan weer worden gebruikt om in een nieuwe gewone procedure bij de rechtbank de aansprakelijkheid te laten vaststellen en schade te vorderen.

De door de OK op te leggen definitieve voorzieningen zijn de schorsing of ontslag van bestuurders en commissarissen, het tijdelijk benoemen van bestuurders of commissarissen, de tijdelijke afwijking van door de OK aangegeven bepalingen van statuten, schorsing of vernietiging van besluiten van organen (AVA, RvC, bestuur), tijdelijke overdracht van aandelen aan een beheerder en de ontbinding van de rechtspersoon.

In het begin van dit artikel heb ik aangegeven dat in plaats van een enqueteprocedure bij de OK ook een kort geding bij de Voorzieningenrechter van de rechtbank kan worden gestart. De kort geding rechter kan immers ook bestuurders schorsen en besluiten van organen schorsen (zoals AVA besluiten) en ook dat kan plaatsvinden op korte termijn indien sprake is van grote spoed. Een kort geding is over het algemeen ook goedkoper dan een enqueteprocedure.

Heeft u vragen over de positie van (minderheids)aandeelhouders, de enqueteprocedure en/of andere wijzen van geschillenbeslechting tussen aandeelhouders, dan kunt u contact opnemen met mr Judith Anema (j.anema@mend.nl).

Amersfoort, 16 juni 2017