Distributie en Agentuur – verschillende ‘rechtsfiguren’

Wij adviseren veelvuldig over distributieovereenkomsten en over agentuurovereenkomsten. Wat daarbij in de praktijk opvalt is dat nogal eens verwarring bestaat over de aard van de relatie die men wenst aan te gaan (distributie of agentuur), maar vooral ook over de gevolgen daarvan.

Distributieovereenkomsten zijn overeenkomsten tussen een leverancier van goederen en een zogenaamde distributeur (ook wel wederverkoper). De distributeur fungeert als de partij die de betreffende goederen op eigen naam en voor eigen rekening koopt van de leverancier, om ze vervolgens zelfstandig weer te verkopen (ook in eigen naam en voor eigen rekening) aan partijen op de markt. Dat kunnen weer andere tussenpersonen zijn, maar ook eindklanten zoals consumenten.

Agentuurovereenkomsten zijn overeenkomsten tussen een principaal (bijv. een producent of leverancier van goederen of diensten) en een handelsagent (soms ook wel vertegenwoordiger genoemd). De agent bemiddelt in opdracht van de principaal en tegen vergoeding bij het sluiten van overeenkomsten met betrekking tot het product of de dienst van de principaal. Een agentuurovereenkomst is dus ook een bemiddelingsovereenkomst en ook een overeenkomst van opdracht. Bij uitvoering van de overeenkomst handelt de agent niet in eigen naam, maar in naam van de principaal. Het doel is dat de principaal door de bemiddeling van de agent in staat wordt gesteld overeenkomsten met klanten te sluiten (bijvoorbeeld overeenkomsten voor de verkoop en levering van goederen).

Distributieovereenkomsten zijn zogenaamde ‘onbenoemde’ overeenkomsten. Dit houdt in dat distributieovereenkomsten, in tegenstelling tot agentuurovereenkomsten, niet ‘in de wet zijn geregeld’. Het Burgerlijk Wetboek bevat dus geen specifieke bepalingen over distributie, wel bepalingen over agentuur. De bepalingen omtrent agentuur zijn gebaseerd op Europese wetgeving, die in 1986 is geïntroduceerd. Als gevolg van de onderliggende Europese wetgeving, is de wetgeving ten aanzien van agentuur in de landen van de Europese Unie in grote lijnen vergelijkbaar en werkt de rechtsfiguur van agentuur in al die landen min of meer hetzelfde (maar er zijn verschillen).

De Nederlandse wetgeving over agentuurovereenkomst is gedeeltelijk dwingend. Dat betekent dat van bepaalde wettelijke bepalingen niet, of in ieder geval niet ten nadele van de agent, mag worden afgeweken. Hiervan is geen sprake bij distributieovereenkomsten.

Het is belangrijk om te beseffen dat de operationele en financiële gevolgen van beide rechtsfiguren zeer verschillend zijn. Als voorbeeld kan daarbij worden genoemd dat bij distributieovereenkomsten de distributeur vaak de producten voor eigen rekening en risico koopt van de leverancier. Dat betekent ook dat de distributeur op enig moment de eigendom van de goederen verkrijgt en daarvoor ook zelfstandig verantwoordelijk is. Dat houdt onder meer in dat de voorraad goederen ‘op de balans van de distributeur staat’, dat de distributeur moet zorgen voor opslag en verzekering. De distributeur draagt – zonder nadere afspraken – als uitgangspunt ook het voorraadrisico. De distributeur verdient geld door het realiseren van een marge op de verkoop van de goederen. De leverancier en de distributeur zijn ook gebonden aan de beperkingen van het mededingingsrecht in die zin dat de leverancier geen minimumprijzen mag opleggen aan de distributeur.

Voor de agent spelen voornoemde aspecten niet of in veel mindere mate. De agent wordt in principe geen eigenaar van de producten of diensten en loopt in die zin ook geen risico. De agent verdient daarnaast een commissie, die over het algemeen gebaseerd is op het aantal door zijn bemiddeling door de principaal aan zijn klanten verkochte producten. Het is daarnaast de principaal die de prijzen bepaald.

Een belangrijk ander verschil tussen distributie en agentuur zit hem in de gevolgen van beëindiging van de relatie. De wet bepaalt – dwingend – dat bij beëindiging van een agentuurovereenkomst, de agent recht heeft op een klantenvergoeding. Daarvan kan in principe niet worden afgeweken. Contractuele bedingen die dat wel doen zijn niet geldig. Over de vraag of de distributeur bij het einde van de distributieovereenkomst nog recht heeft op een ‘beëindigingsvergoeding’ kunnen partijen in de distributieovereenkomst afspraken maken. Het is ook zeer raadzaam om dat te doen. Hoewel er geen wettelijke regeling is die een vergoeding aan de distribiteur toekent bij het einde van de distributieovereenkomst, volgt uit rechtspraak dat onder omstandigheden ook aan de distributeur een vergoeding betaald dient te worden.

Vragen of de juridische vormgeving van uw distributie- en agentuurrelatie(s)? Bel of mail gerust. Wij denken graag met u mee!

Lees ook mijn voorgaande blogs, waaronder:

Garanties en vrijwaringen bij kooptransacties

ESG en CSDDD – wat bedoelt u daarmee?

 

Dirk Engelen

Partner | Advocaat | Team Ondernemingen


T +31 (0)6 45 80 18 95 d.engelen@mend.nl